Opnieuw zijn de scholen dichtgegaan, maar anders dan in maart vorig jaar konden ze zich er nu op voorbereiden. Je kunt mopperen op de tijdelijke sluiting, maar je kunt het ook gewoon accepteren. Het is nu eenmaal nodig.
Gek genoeg voelde ik vooral berusting en vertrouwen. Een maand dicht, met daarin twee en een halve week afstandsonderwijs: zo luidde het vonnis op 14 december.
Weinig lezen doet iets met je taalbeheersing en woordenschat. En dat heeft weer invloed op het leren van een andere taal. Je kunt klagen over ontlezing en de gevolgen, maar beter is regelmatig te peilen of de leerling nog begrijpt wat je zegt.
In een wereld die wordt gedomineerd door schermen en apparaten spelen boeken niet meer dezelfde rol als twintig jaar geleden. Dat is een inkopper, natuurlijk. Af en toe duikt in een opiniestuk of een nieuwsbericht de term ‘ontlezing’ of zelfs ‘leescrisis’ op. Ik vind dat niet zulke nuttige termen; we kunnen het verschijnsel volgens mij maar beter accepteren.
De oude Grieken en Romeinen waren zo gek nog niet. Voor het leven in coronatijden heeft de stoïcijnse filosoof Seneca goede tips.
Actualisatie is een groot thema in de ontwikkeling van de schoolvakken Grieks en Latijn. Door parallellen te trekken tussen de oudheid en actuele ontwikkelingen kunnen we leerlingen de relevantie van de klassieken tonen.
De corona-maatregelen veranderen veel aan de omgang met de leerlingen. Met een boog om elkaar heen lopen, minder een-op-een-contact en meer op afstand. Maar het kan niet anders en dus kun je er maar beter een lolletje van maken.
Als in een spionage-parodiefilm steek ik vanuit mijn kantoor mijn hoofd om de hoek en kijk de gang op naar rechts. Geen leerlingen. Dan naar links. Daar komen er drie aan. Met een gespeeld angstige blik duik ik terug mijn kantoor in. Als ze voor bij zijn, waag ik me de gang op voor de paar meter naar de personeelskamer.
De vraag 'wat wil je worden' is op de universiteit niet van toepassing. Eerst krijg je algemene vorming waar je allerlei kanten mee op kunt. En daarna? Dat zien we dan wel weer.
Is een universitaire opleiding bedoeld voor algemene vorming of leer je er een vak? Dat eerste, zou ik zeggen, maar het valt me op hoe veel leerlingen kennelijk het tweede in hun hoofd hebben wanneer ze over hun toekomst nadenken.
Leerlingen in de derde klas van de middelbare school kiezen vaak voor bètavakken, omdat je daarmee nog alle kanten op kan. Beter zou het zijn als ze kijken in welke vakken ze goed zijn, en daarop hun profielkeuze baseren.
“Wat kan ik ermee?” Het is een vraag die je als classicus vaak te horen krijgt. De vraag van het nut van de klassieke talen leeft vooral bij leerlingen in de derde klas, die voor de bovenbouw een keuze moeten maken tussen Latijn of Grieks.
Overgaan naar het volgende schooljaar wordt door veel leerlingen en hun ouders opgevat als een beloning voor hard werken. Kan het zittenblijven niet beter worden afgeschaft?
Er zijn scholen die na de periode van thuisonderwijs hebben besloten om het concept ‘blijven zitten’ af te schaffen. Het klinkt sympathiek, maar toch weet ik niet zo zeker of het echt een goed idee is.
Nu de school weer open is, zullen sommige leerlingen wat extra aandacht moeten krijgen. Maar noem het liever geen achterstand. Een leerling is geen wielrenner in een peloton.
De blik kan weer vooruit. Op het moment van schrijven zijn de middelbare scholen zich aan het voorbereiden op heropening. Er zijn allerlei protocollen en bijzondere maatregelen bedacht om te zorgen dat het ‘echte’ onderwijs in afgeslankte vorm weer hervat kan worden.
Leraren heb je in soorten: mensen die gek zijn op hun vak en mensen die gek zijn op hun leerlingen. Die laatste soort heeft het zwaar in deze tijden van lesgeven op afstand.
Je hebt twee soorten docenten klassieke talen, vertelde mijn vakdidacticus tijdens de lerarenopleiding aan de universiteit. Er zijn classici die ook docent zijn; en er zijn docenten die ook classicus zijn.
Respect tonen kan op veel manieren, onder andere door 'u' te zeggen. Maar het hoeft niet.
De eerste keer dat een leerling mij aansprak als ‘meneer’ schrok ik me wezenloos. Ik was vijfentwintig, net begonnen als leraar in opleiding, en ik vond mezelf bepaald geen ‘meneer’. Het werd nog erger toen ik ergens in mijn eerste maanden met mijn vriendin naar een klassiek concert ging waar ook een groep leerlingen aanwezig bleek te zijn, als culturele groepsactiviteit. Een groepje kwam enthousiast op me af en tot hilariteit van mijn vriendin vroegen ze: “Meneer, wat vond u ervan?”