Vrijheden in tijden van beperking
Het is natuurlijk goed dat de artikelen 6 en 23 van onze grondwet, over vrijheid van godsdienst en vrijheid van onderwijs, weer aan de orde van de dag zijn. Eerst in het bredere verband van de Covid-19-pandemie, de uitzonderingsruimte voor religieuze bijeenkomsten, en in tweede instantie omdat reformatorische scholen van de ouders van leerlingen instemming eisen met hun identiteitsverklaring.
Als het gaat om vrijheden in tijden van beperking, van het al dan niet verplicht testen en vaccineren, lijken deze artikelen misschien niet de meest prangende. Het zijn wél artikelen met een lange geschiedenis en juist daarom toetsstenen voor de huidige tijd én voor het eerste artikel van diezelfde grondwet dat discriminatie op welke grond dan ook verbiedt.
Vallen kerken terecht buiten de norm van maximaal dertig personen per ruimte? Kunnen bijzondere scholen terecht van ouders eisen in te stemmen met identiteitsverklaringen?
Het recht op het vrij belijden van godsdienst of levensovertuiging geldt ‘behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet’, zoals de wetstekst zegt. Het geven van onderwijs is vrij ‘behoudens het toezicht van de overheid’. De vrijheid van bijzonder onderwijs geldt met name de keuze van leermiddelen en de aanstelling van leerkrachten. ‘Bijzonder onderwijs moet net als het openbaar onderwijs aan eisen van deugdelijkheid en kwaliteit voldoen’, zegt de grondwet.
Het recht op het vrij belijden van godsdienst of levensovertuiging geldt ‘behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet’
En de grondwet begint dus met artikel 1. ‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld.’ Dit artikel schept als het ware het kader van onze rechtsstaat en dus van alle volgende artikelen.
De artikelen 6 en 23 zijn toetsstenen van de grondwet omdat zij in feite om de alledaagse praktijk van zowel godsdienst als levensovertuiging gaan. Zijn we bereid medeburgers met andere opvattingen dan de onze te accepteren en hun de vrijheid te gunnen die we zelf van belang vinden? Vrijheid van godsdienst of levensovertuiging en vrijheid van onderwijs bestaan alleen bij gratie van ‘de ander’.
Wat het onderwijs betreft: niet voor niets is de vrijheid van onderwijs als een universeel recht opgenomen in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, waar artikel 26. 3 stelt: ‘Aan de ouders komt in de eerste plaats het recht toe om de soort van opvoeding en onderwijs te kiezen, welke aan hun kinderen zal worden gegeven.’
Lees ook: Homoseksuele leerlingen op een refoschool: moet kunnen
In die zin hebben gezin, kerkelijk of onkerkelijk, en school alles met elkaar te maken en hebben ouders en het schoolbestuur een eigen verantwoordelijkheid ten opzichte van de samenleving als geheel.
Het belijden van godsdienst of levensovertuiging is vrij, even vrij als opvoeding en onderwijs, maar wel met alle verantwoordelijkheden van dien: kerkelijke en andere levensbeschouwelijke gemeenschappen staan niet boven de wet, schoolbesturen evenmin. Daarom ligt het voor de hand dat voor religieuze samenkomsten dezelfde regels gelden als voor de culturele of sociale samenkomsten.
Daarom kan geen enkel bestuur van bijzondere scholen, van welke richting dan ook, verklaringen eisen waarin het principe van artikel 1 ter discussie staat. Vrijheid kan nooit absoluut zijn, want juist vrijheid kan niet anders dan bestaan in verbondenheid met anderen en is gebonden aan ruimte en tijd. Aan de ruimte die we delen met zovelen en aan de tijd die niet stilstaat.
Tjeerd de Boer (Ph.D.) is zendingspredikant van de Protestantse Kerk in Nederland. Hij doceerde in Chili, Brazilië en Hong Kong, waar hij als honorary research fellow verbonden is aan het Institute of Sino-Christian Studies