Toespraken op de Dam en uit Londen
De koning hield op een stille, lege Dam een toespraak. Dat feit en de inhoud daarvan werden nogal gewaardeerd. Misschien wel nog het meest vanwege de ongebruikelijke aard en enscenering van het vorstelijk betoog.
Bovendien zat er ook het nodige in dat de moeite waard was, zoals de nadruk op het besef dat gruwelen normaal gemaakt kunnen worden als mensen en samenlevingen dat willen.
Maar de misschien wel meest opvallende passage was ronduit een misser, terwijl deze nota bene over de rol van de familie van de vorst zelf in de geschiedenis van oorlog en bevrijding ging.
Standvastig en fel
Willem Alexander sprak over het optreden van zijn voorgangster Wilhelmina en haar optreden vanuit Londen als nationaal boegbeeld. In een bijzin, maar niet zomaar. “Medemensen, medeburgers in nood, voelden zich in de steek gelaten, onvoldoende gehoord, onvoldoende gesteund, al was het maar met woorden. Ook vanuit Londen, ook door mijn overgrootmoeder, toch standvastig en fel in haar verzet. Het is iets dat me niet loslaat.”
Nog los van de vraag of en wanneer medeburgers zich ‘voldoende gehoord’ zouden hebben gevoeld of kunnen voelen 75 jaar geleden, raakte hij daar ook aan de discussie over de inhoud en betekenis van dat “standvastig en fel” verzet. En hij maakte deze iets persoonlijks bovendien, iets dat hem “niet loslaat.”
Zijn verwijten aan Wilhelmina in dit opzicht gerechtvaardigd en historisch gezien onderbouwd? Er is af en toe gesteld, dat de vorstin in haar 31 Londense radiotoespraken - want die waren haar uitlaatklep– vaker en heftiger het gruwelijk lot van de joodse landgenoten en vluchtelingen had moeten gispen en aan de kaak stellen.
Tegelijkertijd is het een feit dat zij dit al eerder deed dan - bijvoorbeeld – Hitlers indrukwekkende opponent Thomas Mann in zijn fameuze BBC-toespraken tot de Duitsers. Hij vertelde in januari 1942 voor het eerst over de onderdrukking van de joden in het door hem geliefde Holland, zij haalde een eerste keer fel uit in november 1941 . Dat herhaalde zij nadien nog eens op 17 oktober 1942 en 31 december 1943.
Je zou kunnen zeggen, dat zij in een op de tien van die – van nature algemeen en ‘nationaal’ van toonzetting geformuleerde - redes expliciet dit thema aansneed.
Persoonlijk aangedaan
Zo zei zij – in die kenmerkende oratorische stijl van haar tijd – onder meer: “Ik deel van harte uw verontwaardiging en smart over het lot onzer Joodse landgenoten. Met mijn gehele volk voel ik de onmenselijke behandeling, ja, het stelselmatig uitroeien van deze landgenoten, die eeuwig met ons samen woonden in ons gezegend vaderland, als ons persoonlijk aangedaan.”
Juist als nationaal boegbeeld legde Wilhelmina de nadruk op de gedachte dat alles wat een joods landgenoot werd aangedaan iedereen tot wie zij sprak “als ons persoonlijk aangedaan” werd.
Dat zij hierbij gruwelen zou hebben verzwegen spreekt deze tekst al helder tegen. Zij deinsde er niet voor terug “het stelselmatig uitroeien” al in 1942 expliciet te maken en om de koning aan te halen “al was het maar met woorden”. Velen waren toen nog lang niet zo ver dat zij die feiten onder ogen wilden zien.
Wat Willem Alexander in zijn 4 mei betoog deed, was dus wellicht herkenbaar, maar vanuit historisch oogpunt niet erg gelukkig. Hij paste de manier waarop wij in Europa sinds ongeveer 1970 naar de oorlogsjaren en de Shoah zijn gaan kijken als een toetsingskader toe op de beleving en uitdrukkingswijze van de mensen van die jaren zelf.
Dat merk je aan het woordje ‘toch’ in “toch standvastig en fel in haar verzet”. Alsof hij bijna zegt, “maar ze had eigenlijk moeten weten hoe het zat en later over zou komen.” Je kunt als erflaters ook te veel verwachten van medemensen uit het verleden.
PG Kroeger is CDA-watcher