Slimme technologie niet altijd zo slim
Jaren geleden zorgden we vooral met kaarsen voor sfeer. Die boden een prettige afwisseling op het felle licht van gloeilampen en TL-balken.
Nu zie je steeds vaker ledlampen die je zelf in kleur en sterkte kunt verstellen, gewoon vanaf de bank. Je stem is vaak al voldoende: ‘Hey Google, zet alle lampen op groen.’
Steden in Nederland zijn doorgaans goed verlicht. Al tegen het eind van de Gouden Eeuw kregen Amsterdam, Haarlem en Groningen moderne stadsverlichting, uitgevonden door de schilder Jan van der Heyden. Hij ontwierp een kastje van koper en glas met een olielampje, en plaatste dat op een paal met een kleine zijarm. Lantaarnaanstekers staken de olie aan en doofden de vlam weer.
In de loop van de tijd werd de olie vervangen door gas, maar dit oliesysteem hield het nog best lang vol. De laatste lantaarnaansteker in Nederland werkte in Haarlem en ging pas in 1957 met pensioen.
Door apparaten slim te noemen, schoffel je een discussie al bij voorbaat onderuit. Wie wil er nou niet slim zijn?
Van der Heyden heeft meer uitvindingen op zijn naam staan, zoals de brandweerpomp. Tegenwoordig is hij vooral nog bekend vanwege zijn stadsgezichten en de vele naar hem vernoemde straten. Hij zou zijn ogen uitkijken als hij in die straten de moderne lantaarnpalen van nu zou zien staan. Die zijn slim, zoals tegenwoordig bijna alles slim genoemd wordt.
Ze kunnen ook veel. Hun lichtsterkte kunnen ze afstemmen op de drukte op straat. Via camera’s kunnen ze de veiligheid in de gaten houden. Voor elektrische auto’s kunnen ze dienen als laadpaal.
Technologie maakt steeds meer mogelijk, zeker digitale technologie. De vraag is wat we er als samenleving eigenlijk mee willen, en wat niet. Want camera’s die de veiligheid vergroten, verkleinen de privacy.
Dergelijke vragen worden veel te weinig gesteld, en soms ook een beetje weggemoffeld. Door apparaten slim te noemen, schoffel je een discussie al bij voorbaat onderuit. Wie wil er nou niet slim zijn?
Wat levert nieuwe technologie op voor mensen? En willen we dat?
Vorige maand zagen we op tv de verhoren van twee onderzoekscommissies. De ene onderzoekt de kinderopvangtoeslagen, de andere het werk van uitvoeringsorganisaties als de Belastingdienst, het UWV, het Centraal Bureau Rijvaardigheden en de Sociale Verzekeringsbank.
Twee zaken vielen op. Allereerst het overspannen vertrouwen in techniek. Terugkerend fenomeen zijn de bekende, megalomane ict-projecten. Ze zouden uitvoeringsorganisaties klantvriendelijk moeten maken en veel geld en tijd besparen. Vrijwel altijd leveren ze veel minder op dan verwacht.
Waaraan ze wel bijdragen, en dat is het tweede dat opviel, is het verdwijnen van de menselijke maat. Automatiseringsprojecten werden jarenlang aangeprezen als innovatief en efficiënt. Innovatie en efficiency werden normen op zich. Niemand vroeg wat dit moest opleveren voor de burgers.
Juist dat moeten we ons veel meer gaan afvragen. Wat levert nieuwe technologie op voor mensen? En willen we dat?
TL-balken en gloeilampen waren jarenlang uiterst efficiënt. Ze leveren goedverlichte ruimtes op. Maar ze maken die ruimtes ook koel en zakelijk. Veel mensen willen dat niet meer. En al helemaal niet in een maand als december die meer dan andere maanden draait om de menselijke maat. En waarin we, zeker in dit coronajaar, wel wat sfeer kunnen gebruiken.
Melanie Peters is directeur van het Rathenau Instituut