
‘Onderwijs moet zélf vrijheid nemen’
Erik Borgman, hoogleraar theologie in Tilburg en lekendominicaan, sprak tijdens de Goede Leven-lezing op donderdag 14 november 2019 in Zwolle over de vrijheid van onderwijs. Zijn pleidooi dat scholen en leerkrachten met meer zelfvertrouwen de ruimte moeten nemen die de vrijheid van onderwijs biedt, vond veel gehoor onder zijn publiek.
De vrijheid van onderwijs, geregeld in artikel 23 van de Nederlandse Grondwet, wordt vaak geïnterpreteerd als het recht om scholen op religieuze grondslag op te richten. Een veel te smalle benadering die daardoor ook voor problemen zorgt, analyseerde Borgman. ,,De discussie over de vrijheid van onderwijs heeft vooral de teneur: geef moslims niet te veel ruimte. Het achterliggende idee van de discussie is dat we eigenlijk hele samenleving gelijk willen schakelen. We vinden moeilijk dat mensen in hun eigen groep onderwijs volgen. Bovendien zien we vrijheid van onderwijs nog steeds als product en aanjager van de verzuiling. Die verzuiling is afgeschaft, dus de vrijheid van onderwijs kan ook wel weg, is de gedachte. Waar die vrijheid wordt gebruikt – zoals in het islamitische onderwijs – levert dat problemen op. En de meeste andere scholen maken toch niet echt gebruik van de vrijheid van onderwijs, dus die hebben dat recht ook niet echt nodig. Kortom: als je de vrijheid van onderwijs wél gebruikt, is het niet goed, en als je dat niet doet, ook niet.’’
Vooral liberalen wilden vrijheid van onderwijs
De vrijheid van onderwijs is ruim honderd jaar geleden echter helemaal niet ingesteld met religieuze groeperingen als belangrijkste ‘doelgroep’, stelde Borgman, maar omdat van liberaal tot confessioneel niemand wilde dat de staat de inhoud van het onderwijs zou bepalen. Vooral bij de liberalen leefde die wens sterk, vanuit de gedachte: als we de markt van het onderwijs vrijlaten, is dat goed voor de kwaliteit. ,,Een gedachte die overigens helemaal niet bleek te kloppen, want het was natuurlijk ondenkbaar dat ik als katholiek jongetje naar de protestantse school zou gaan omdat daar de kwaliteit beter was.’’
Nu die verzuiling voorbij is, blijft de vrijheid van onderwijs onverminderd belangrijk vanuit de oorspronkelijke gedachte dat niet de staat maar de samenleving hoort te gaan over de inhoud van het onderwijs, benadrukte Borgman. ,,De vrijheid van onderwijs is van belang, niet omdat we gescheiden onderwijs nodig hebben, maar omdat een samenleving verschillende visies nodig heeft van waaruit mensen denken dat ze het beste voor de samenleving doen.’’
Onderwijs is functionalistisch geworden
Daar zit volgens Borgman de kern van het probleem van het denken over onderwijs: het doel van het onderwijs is langzamerhand verschoven naar ‘het afleveren van mensen die kunnen bijdragen aan het verdienvermogen van Nederland’. Dat functionalistische doel kan volgens hem nooit het primaire doel van onderwijs zijn. ,,Er zal geen leerkracht zijn die zijn of haar bed uitkomt om vandaag weer bij te dragen aan het toekomstige verdienvermogen van Nederland. Onderwijs is een machine geworden die gaandeweg steeds meer rendement moet opleveren. Ook al heb je volgend jaar gewoon weer nieuwe kinderen die niet per se meer kunnen dan die van dit jaar.’'
De roeping die veel onderwijsmensen ervaren, sluit volgens hem juist precies aan bij wat het oorspronkelijke doel van het onderwijs wél is: kinderen verder helpen, leren ontdekken wat ze kunnen en graag doen, leren samenleven en samenwerken met anderen.’
We kennen (de behoefte van) de toekomst niet
De ‘leugen’ die onder de functionalistische visie op het onderwijs zit, is volgens Borgman dat we precies zouden weten wat we voor de toekomst van Nederland nodig hebben. Hij toonde een cartoon van een aantal dieren, waaronder een aap, olifant en vis, die ‘in het kader van een eerlijke selectie’ allemaal getest worden op hoe snel ze in de boom kunnen klimmen.
,,De eerste gedachte is: dat is oneerlijk, want de aap klimt natuurlijk verreweg het snelst en die vis klimt van z’n levensdagen niet. Maar het échte probleem is dat we geen idee hebben of we deze dieren wel moeten leren klimmen en niet bijvoorbeeld zwemmen. De waarheid is dat we geen idee hebben wat de samenleving nodig heeft over een jaar of zestien. We wéten helemaal niet waar we kinderen voor moeten opleiden. En tegelijk hebben we daar maar één middel voor: onszelf. We hebben het uit onszelf te halen. Dat wordt altijd modderen en rommelen, maar is fundamenteel voor onderwijs: ménsen zijn de grondslag, betere bouwstenen hebben we niet. Het heeft geen zin om – zoals Beter Onderwijs Nederland eens deed - te klagen over al die gebroken gezinnen van tegenwoordig. Wíj zijn de mensen met wie we de samenleving moeten bouwen. Kunnen we het met die krakkemikkige mensen die we allemaal zijn, redden? Of geloven we dat niet meer? Dat is de vraag waar het om draait, niet: hoe kunnen we mensen 21st century skills aanleren – niemand weet trouwens wat dat zijn en wat ze ons gaan opleveren – om ervoor te zorgen dat ze bijdragen aan het verdienvermogen van Nederland?’’
Voor het onderwijs betekent dat dat vakken waarde in zichzelf hebben in plaats van een indirect doel, aldus Borgman. ,,We leren wat atomen zijn omdat de wereld om ons heen daaruit bestaat. Niet om ze vervolgens te kunnen manipuleren zodat we daar geld mee kunnen verdienen. Een kind vraagt niet: maak me automonteur. Nee, een kind ís er gewoon, heeft iets nodig. Niemand weet wat precies, we weten alleen dat het helpt om ze vooruit te helpen, een duwtje in de rug te geven.’’
Niemand beter dan de onderwijsmensen zelf weten daarom wat goed onderwijs is, beklemtoonde Borgman. ,,Onderwijs is van de scholen, van de gemeenschappen die die scholen dragen. Níet van overheid die vindt hoe de scholen moeten zijn. Dan krijg je scholen die bijna allemaal hetzelfde zijn, zoals je nu al vaak ziet. Welke school onderscheidt zich écht met een missiestatement? Terwijl we die verschillen juist nodig hebben. Een samenleving functioneert niet het beste als iedereen hetzelfde is, maar juist als jij iets kunt wat ik niet kan. Dan hebben we elkaar nodig. Daar is het idee van de samenleving op gebaseerd: ieder levert op zijn of haar eigen manier inspanning om goed samen te leven. Niet met controle aan de achterkant, maar met inspanning aan de voorkant.’’
Scholen hebben nog wel een slag te maken in zelfvertrouwen, vindt Borgman. ,,Ze beperken de vrijheid van onderwijs vaak tot: op onze eigen manier doen wat van ons wordt gevraagd. In plaats daarvan zouden ze zich de fundamentele vraag moeten stellen: wat willen wij kinderen eigenlijk leren? De roeping van de leraar is om zijn leerlingen tot bloei te brengen, de roeping van de leerling is om van betekenis te zijn met wat zij of hij te bieden heeft. Niet in de eerste plaats individueel, maar juist in breder verband, zodat ze later kunnen zeggen: het maakte uit dat ik er was. Als we in het bijzonder onderwijs een verschil willen maken, laten we het dan hierin doen: kinderen niet opleiden tot prinsjes en prinsesjes die het onderwijs beschouwen als een decor voor zichzelf, maar tot mensen die willen bijdragen aan de samenleving.’’
‘Onderwijs is gewoon heel bijzonder’
Borgmans lezing werd gevolgd door een uitgesproken column van Adriaan Kegel, leraar klassieke talen in Groningen en columnist van Het Goede Leven. Hij vertelde over een collega die ‘leerlingen afwasborstels in bomen op het schoolplein laat hangen, waar ze op de een of andere manier Latijn van leren – hoe weet ik nog steeds niet. Dát is pas bijzonder onderwijs.’ Kegel zat zelf op een Freinet-basisschool en werkt sinds het begin van zijn loopbaan op een christelijke school. ‘Bijzonder onderwijs is voor mij eigenlijk heel gewoon. En tegelijk: onderwijs is gewoon heel bijzonder.’
Meer zelfvertrouwen
Uit de vragenrond na de pauze bleek Borgmans verhaal over het functionalisme in het onderwijs veel herkenning op te roepen bij professionals uit het vakgebied, of het nu ging om basisonderwijs, voortgezet onderwijs, hoger onderwijs of toetsinstanties. Een intern begeleidster uit het basisonderwijs vroeg of Borgman al ‘lichtpuntjes’ van een kentering ziet. Borgman: ,,Ze zijn er wel, maar ze worden niet opgetild. Mensen die echt het goede doen voor kinderen, voelen zich vaak eenzaam, niet gezien of maar net getolereerd. Daar ligt een taak voor leidinggevenden. Jullie weten iets van onderwijs dat de minister niet weet. Daar zouden jullie best met wat meer zelfvertrouwen mee aan de slag kunnen. Dat zelfvertrouwen zou het onderwijs enorm vooruithelpen.’’
Lees hier het eerdere interview met Erik Borgman.
Op 10 december 2019 is de volgende Goede Leven-lezing: Christien Crouwel, secretaris van de Raad van Kerken in Nederland, spreekt in Utrecht over ‘Kerst in tijden van religieuze ongeletterdheid’. Van harte welkom! Klik hier voor meer informatie en aanmelding.