
Kabinet moet reageren op toeslagenrapport en niet aftreden
Op 17 december 2020 verscheen het rapport van de onderzoekscommissie van de Tweede Kamer over het toeslagenbeleid. De commissie werd ingesteld door de Tweede Kamer met de opdracht onderzoek te doen naar de toeslagenaffaire en haar bevindingen te rapporteren aan de Kamer.
Het rapport lezende heeft de commissie niet volstaan met objectieve bevindingen, aan de hand waarvan de Tweede Kamer vervolgens conclusies zou kunnen verbinden. Integendeel. De commissie heeft oordelen geveld die er niet om liegen:
1) De wetgever - kabinet en parlement - mag het zich aanrekenen dat hij wetgeving heeft vastgesteld die spijkerhard was en die onvoldoende mogelijkheid bood recht te doen aan individuele situaties.
2) Wetgeving zag het levenslicht in de context van een oververhitte politieke behoefte aan fraudebestrijding.
3) Het ministerie van Financiën heeft de kinderopvangtoeslag uitgevoerd als een massaproces. De gekozen aanpak heeft grove inbreuk gemaakt op het rechtsstatelijke principe dat optimaal recht gedaan moet worden aan individuele situaties van mensen.
4) De wijze waarop het ministerie van Sociale Zaken haar verantwoordelijkheid heeft ingevuld is ver onder de maat geweest.
5) De bestuursrechtspraak heeft jarenlang een wezenlijke bijdrage geleverd aan het in stand houden van de spijkerharde uitvoering van de regelgeving. Daarmee heeft de bestuursrechtspraak zijn belangrijke functie van rechtsbescherming van individuele burgers veronachtzaamd.
6) De informatievoorziening was in meerdere gevallen ingegeven door gewenste juridische of politieke uitkomsten, resulteren in het slechts gedeeltelijk, vertraagd of niet niet verstrekken van informatie.
Deze conclusies – het zijn er enkele van vele – hebben een springvloed aan publiciteit meegebracht. Al snel werd de vraag gesteld: wat zijn de politieke consequenties? Moet het kabinet aftreden?
Maar aftreden is geen oplossing. Het noodzakelijke debat over de rechtsstaat vergt een volwaardig kabinet. Een kabinet dat aan de slag gaat om herhaling van misstappen te voorkomen.
Zwaar schot voor de boeg
Ik heb mijn twijfel over de hardheid van de conclusies. De commissie haalt bijvoorbeeld ongekend hard uit naar de rechter. Is dat rechtsstatelijk geoorloofd?
Ik wil er ook op wijzen dat de commissie niet tot opdracht had het finale oordeel te geven. Niettemin, wetgever, bestuur en zelfs rechtspraak worden in gebreke gesteld, schuldig verklaard aan schending van rechtsstatelijke principes. Over de argumenten die daaraan ten grondslag liggen is het laatste woord nog niet gesproken. Deze moeten zorgvuldig worden gewogen en waar nodig ook worden tegengesproken, indien ze overtuigingskracht missen.
Uit een oogpunt van urgentie dienen slachtoffers te worden gecompenseerd
Het rapport zie ik als een zwaar schot voor de boeg. Maar bij de beoordeling van het rapport moeten zorgvuldigheid en evenwichtigheid leidende uitgangspunten zijn. De rechtsstaat vergt naleving van die uitgangspunten. Procedureel is het woord in eerste instantie aan de Tweede Kamer, aan wie het rapport is uitgebracht en daarna aan de regering bij de beantwoording van Kamervragen.
Ik las dat in de loop van januari 2021 een debat hierover in de Kamer plaats vindt. Tot dan is terughoudendheid van politiek en media geboden, lijkt me. Wel dienen uit een oogpunt van urgentie slachtoffers te worden gecompenseerd. Daartoe zijn toezeggingen gedaan na het aftreden van al twee staatssecretarissen. Op dit punt mag van de regering souplesse worden verwacht. Inmiddels is besloten aan de bekende slachtoffers 30.000 euro uit te keren.
Zwoegen in het vooronder
Bij de zware kritiek op het rechtsstatelijk disfunctioneren van wetgever, bestuur en rechterlijke functie, plaats ik de volgende kanttekeningen. Al lange tijd is de wetgevingsfunctie van de overheid verwaarloosd. Regering en Staten-Generaal hebben op dat punt een grote inhaalslag te plegen.
Wetgeven is kennelijk niet aantrekkelijk. Het is ‘zwoegen in het vooronder’, heeft een wetgevingsdeskundige ooit gezegd. Het vindt plaats buiten de publiciteit. De wet is niettemin de pijler waarop het functioneren van de samenleving rust. Waar visie ontbreekt, komt het volk om.
Naar mijn mening bevat elke wet een deel van de visie van de overheid op de samenleving. Als die wet niet functioneert, geldt hetzelfde. Het constitutionele en juridisch-staatsrechtelijk denken in de politiek is echter naar het tweede plan of nog lager verschoven. Steeds meer wordt verwacht dat de rechter in het gebrek aan wetgevingskwaliteit voorziet.
Wetgeven is kennelijk niet aantrekkelijk. Het is ‘zwoegen in het vooronder’
Ik zie de kritiek op de rechter in het rapport als uiting van die tendens. Kamers en regering hebben de wet Aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW wetgeving aangenomen, zonder daarbij voldoende acht te slaan op kritische adviezen van externe adviseurs, zoals de Raad van State. Deze adviseerde het wetsvoorstel niet in te dienen dan nadat was voorzien in een overtuigende argumentatie van de invoering van het nieuwe harde systeem van sanctieoplegging. Die overtuigende argumentatie ontbrak bij het wetsvoorstel. Toch is het wetsvoorstel wet geworden.
Instrument van beleid
Wie is binnen de regering verantwoordelijk voor de kwaliteit van wetgeving? Een oude vraag, die naar gelang van tijd verschillend wordt beantwoord.
In de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw lag er een sterke verantwoordelijkheid bij de minister van Justitie. Daarna is de tendens om de individuele ministeriële verantwoordelijkheid te benadrukken sterker geworden, vaak vergezeld van een ad hoc ministeriële commissie, onder voorzitterschap van de minister-president om procedureel zo snel mogelijk te komen tot indiening van een wetsvoorstel.
De wet wordt gehanteerd als instrument van beleid en niet als instrument ter bevordering en waarborging van de rechtsstaat. Er is werk aan de winkel om te komen tot herstel van de wetgevingsfunctie. In de Kamers en in de departementen moet weer meer ruimte komen voor de zwoegers in het vooronder. Dan is ook een betere uitvoering van de wet overeenkomstig het doel ervan bereikbaar!
Rein Jan Hoekstra is voormalig secretaris-generaal van het ministerie van Algemene Zaken en voormalig lid van de Raad van State. Hij was informateur in 2003 en 2006
Niet aftreden maar optreden
Het kabinet moet aftreden vanwege de toeslagenaffaire, menen veel mensen. Maar het kabinet moet eerst maar eens de ontstane problemen oplossen en daarna kijken hoe het beter kan. Want het is op veel vlakken misgegaan in dit beschamende dossier.