
Het godsbeeld van Harry Kuitert
Harry Kuitert overleed op 8 september 2017, op een paar maanden na 93 jaar. Hij bleef tot op het laatst een heldere denker. Na zijn emeritaat maakte Kuitert nog een hele ontwikkeling door. In feite was Kuiterts godsbeeld het godsbeeld van zijn streng-gereformeerde vader.
In 1979 ben ik zelf bij Kuitert in de dogmatiek gepromoveerd op de theologie van de toen bekende en geruchtmakende Duitse theoloog Wolfhart Pannenberg (1928-2014). Ik kon bij Kuitert in de dogmatiek promoveren omdat hij naast de ethiek ook de inleiding in de dogmatiek als leeropdracht had. Ik heb hem sindsdien altijd gevolgd - en hij mij ook.
In 1999 stelde ik ter gelegenheid van zijn 75e verjaardag op verzoek van de uitgever een bloemlezing uit zijn werk samen. Per thema gaf ik daarin ook een samenvatting van zijn opvattingen en ging ik kort in op de discussies die deze haast altijd opriepen. Van promovendus was ik zo inmiddels zijn interpreet geworden. Dat kon meestal zijn goedkeuring wegdragen.
In feite was Kuiterts godsbeeld het godsbeeld van zijn streng-gereformeerde vader
De laatste tien jaar van zijn leven werd ik - zo verzekerde hij me herhaaldelijk - steeds meer bijkans zijn enige discussiepartner. Dat waardeerde hij, ook al moest hij er aan wennen dat zijn promovendus en interpreet nu zijn kritische discussiepartner was geworden. Die kritische relatie heeft echter nooit de vriendschapsbanden verstoord en maakte het ook mogelijk dat ik bij zijn begrafenis vrijmoedig kon spreken over wat ons bond en wat ons scheidde.
Kuiterts oneliner
Kuitert zal ongetwijfeld de geschiedenis ingaan als de man van de oneliner dat ‘alle spreken over Boven van beneden komt, ook de uitspraak dat iets van Boven komt’. Die uitspraak gebruikte hij in verband met het onderscheid tussen ware en valse profeten. Met zoveel woorden zei hij: Let op. Je moet niet zomaar geloven dat iemand die zegt namens God (‘van Boven’) te spreken, ook inderdaad namens God spreekt. Je mag best vragen: hoe weet je dat?.
Die zin uit zijn bestseller Zonder geloof vaart niemand wel (1974) is vaak uitgelegd alsof hij daarmee zei dat er eigenlijk geen Boven bestaat. Zelf heeft Kuitert dat jarenlang krachtig ontkend.
In een ingezonden stuk in het dagblad Trouw 25 jaar later noemde hij de suggestie dat hij niet zou willen weten van 'een inspiratie, een flitslicht van Boven een vreselijk misverstand, waarvan ik niet terug heb. (...) Alles wat ik tot nu toe heb geschreven, zou onzin worden als het klopte'.
Kuitert zal ongetwijfeld de geschiedenis ingaan als de man van de oneliner dat 'alle spreken over Boven van beneden komt, ook de uitspraak dat iets van Boven komt'
En in 2006 zegt hij in een interview over deze passage: 'Ik doe geen uitspraak over God, maar over ons spreken over God en van dat laatste zeg ik: dat is mensenwerk'. Later zou hij echter toch nog wel een stap verder gaan.
Antropologisch vloertje
In zijn levenslange speurtocht naar het antwoord op de vraag naar de herkomst van Godskennis legt de Kuitert van de jaren zeventig eerst - zoals hij dat zelf noemt - ‘een antropologisch vloertje’ onder elke vorm van religie. Religie geeft antwoord op de eeuwige vragen van de mens ten aanzien van lijden, dood, geluk en liefde. In die zin is een mens ‘ongeneeslijk religieus’ en kan gezegd worden dat ‘zonder geloof niemand wel vaart’, namelijk zonder bezinning op de bovengenoemde vragen.
Het boekje met die titel heeft hem geen windeieren gelegd. Het beleefde in korte tijd minstens zeven drukken. Het was het begin van Kuitert als bestseller-auteur. Hij hield er een zeilbootje aan over. Dat bootje droeg als naam de hoofdletters uit de titel: ‘ZGVNW’, een naam die natuurlijk niemand begreep.
Religie geeft antwoord op de eeuwige vragen van de mens ten aanzien van lijden, dood, geluk en liefde. In die zin is een mens 'ongeneeslijk religieus'
In 1993 merkte hij in artikel over zijn promotor prof. G.C. Berkouwer op, dat die hem afraadde in zijn proefschrift over De mensvormigheid Gods (1962) de zinsnede op te nemen, dat ‘God alleen is in het gekend worden door de mensen en daarbuiten niet.’
Pas drie jaar na zijn emeritaat als hoogleraar ethiek zou hij zijn eigen theologie verder uitwerken, en wel in Het algemeen betwijfeld christelijk geloof. Een herziening (1992). Het werd een kleine dogmatiek. Het boek beleefde zeventien drukken.
Dogmatiek
De dogmatiek had altijd zijn liefde behouden. Dat hij als medewerker van Berkouwer niet zijn opvolger was geworden, heeft hij als een grote teleurstelling ervaren. Als een van de voorzitters (naast Berkhof) van het driemaal per jaar bijeen komende Nederlands-Vlaamse dogmatisch werkgezelschap had hij echter altijd al wel van zijn blijvende belangstelling voor dogmatische vragen blijk gegeven.
Toen hij na zijn emeritaat na een paar jaar al zijn verplichtingen als ethicus had afgerond en zijn handen echt vrij had ‒ vrij van kerk en universiteit ‒ , was in een paar maanden tijd dit boek geschreven.
Elk theologisch spreken over God noemt hij nu een ‘zoekontwerp’. Theologen kunnen slechts de richting aangeven waarin we God kunnen zoeken
Elk theologisch spreken over God noemt hij nu een ‘zoekontwerp’. Theologen kunnen slechts de richting aangeven waarin we God kunnen zoeken. Hoe? In een klein, tamelijk onbekend gebleven boekje dat in een serie over wetenschapsfilosofie onder de titel Filosofie van de theologie is uitgegeven, had hij zich in 1988 al heel precies uitgelaten over de vraag waar zoekontwerpen aan moesten voldoen.
Zijn antwoord is eenvoudig: zoekontwerpen voor God voldoen, wanneer God ermee gevonden kan worden. En God wordt gevonden wanneer we de ervaring opdoen met God zelf te doen te hebben.
Zijn critici noemden dat een cirkelredenering: zeggen God te kunnen vinden met behulp van een soort authenticiteitservaring. Hoe God zichzelf laat vinden, wordt dan immers al van tevoren als herkenbaar verondersteld. Dat wist je al. Dat dat een cirkelredenering was, realiseerde Kuitert zich gaandeweg ook zelf.
Stroomversnelling
In het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw lijkt zijn denken in een stroomversnelling te zijn geraakt. Het ene boek na het andere rolt van de pers. God zelf - ‘Boven’ - staat nu wel degelijk ter discussie. De geloofspool komt in het teken ‘van verbeelding’ te staan in plaats van in het teken van de gelovige toeëigening - zoals bij Berkouwer. En de openbaringspool verdwijnt in feite helemaal in het accent op de verifieerbare, waarneembare werkelijkheid buiten ons.
Zoekontwerpen voor God voldoen, wanneer God ermee gevonden kan worden. En God wordt gevonden wanneer we de ervaring opdoen met God zelf te doen te hebben
Tot de eeuwwisseling ging het Kuitert er à la Karl Barth in de eerste plaats om God God te laten zijn en uit handen van te pretentieuze mensen te houden. Maar wat nu, indien het godsbegrip zélf problematisch wordt?
Hij erkent dat met behulp van een bepaald godsbeeld als zoekontwerp God in feite alleen maar gevonden kan worden via een cirkelredenering: eerst formuleert de theologie de kenmerken van godsgeloof - definieert ze wat een authentieke godservaring is - en vervolgens stelt ze vast dat de zoektocht aan die kenmerken voldoet.
Transscendentiebegrip
Zijn eigen godsbegrip schuift na 2000 steeds meer op in de richting van een tamelijk open transcendentiebegrip. Daarin gaat het hem om de niet nader begripsmatig te duiden ervaring aangesproken, geroerd en geraakt te worden. Hij kan dit transcendentiebegrip ook ‘Geest’ of ‘Woord’ noemen en schrijft beide dan met een hoofdletter.
Daarin is hij in feite heel modern. De godsidee start dan niet primair van boven, maar eerder van onderen. God heeft te maken met wat ons bestaan overstijgt en waarvoor (voor wie) we amper passende woorden kunnen vinden. Woorden als ‘Woord’ en ‘Geest’ zijn dan ook niet veel meer dan noodgrepen, verlegenheidsoplossingen.
Een nader ingevuld godsbegrip ziet hij als product van menselijke verbeelding, fantasie. Verbeelding verstaat hij als ‘inbeelding’, ‘denksel’, projectie. “Eerst waren er mensen en toen God”, is nu zijn prikkelende stelling die, zoals te verwachten, niet zonder kritiek is gebleven. Vervang immers in dit zinnetje het woordje ‘God’ door het woord ‘eeuwigheid’ of ‘sterren’ ‒ eerst waren er mensen en toen pas eeuwigheid of sterren ‒ en de stelling verliest meteen veel van zijn overtuigingskracht.
De bevindelijke Kuitert
De theoloog Kuitert van na 2000 kwam in feite steeds verder van me af te staan, ook al heb ik persoonlijk met hem altijd vriendschappelijke contacten onderhouden. Het viel me op dat Kuitert de laatste twintig jaar van zijn leven steeds vaker terugkwam op zijn ervaringen als dorpspredikant te Scharendijke op Schouwen-Duiveland tijdens de watersnoodramp van 1953. Zijn verwijzingen daarnaar werden met de jaren persoonlijker en indringender. Die ervaringen koppelde hij ook vaak aan de theodicee-vraag: de vraag naar God in relatie tot het lijden in de wereld.
Hij sprak er na verloop van een aantal jaren niet veel meer over, maar ik heb ook altijd het idee gehad dat in de verwerking van dat lijden daar in Zeeland in 1953 ook de verwerking van de dood van zijn dochter Kaisa een rol speelde. Zij stierf in 1984 op 26-jarige leeftijd aan een hersenbloeding.
Kuitert had in de diepere lagen van zijn ziel altijd een tamelijk emotioneel en traditioneel godsbegrip bewaard
Hij die op theoretisch, rationeel niveau zijn godsbegrip in de loop der jaren had ontmanteld tot een tamelijk open transcendentiebegrip, had - zo was en is mijn indruk - in de diepere lagen van zijn ziel altijd een tamelijk emotioneel en traditioneel godsbegrip bewaard. Als leerling ben je altijd geneigd het beeld van je leermeester ‘naar eigen beeld en gelijkenis’ vorm te geven. Ik realiseer me dat ik daar ook zelf niet aan ontkom. Houdt u dat dus mij in het navolgende maar ten goede.
Kort na het verschijnen van Het algemeen betwijfeld christelijk geloof in 1992, kwam in 1994 het boek Zeker weten uit. Het boek was naar eigen zeggen ‘uit nood geboren’. Haast op elke bladzijde wordt wel een psalm of A.A. van Ruler geciteerd, de Utrechtse dogmaticus van wie Kuitert erg onder de indruk was. Dat boek sprak me aan.
Het is Kuiterts meest persoonlijke en bevindelijke boek. Hij gebruikt daarin bevindelijke-mystieke uitdrukkingen als ‘te raap liggen voor God’. Daaruit spreekt de Kuitert die me al veel eerder, in de jaren zeventig, de liefde voor de schepping, de psalmen en Van Ruler had bij gebracht.
Psalmen neuriën
Het paste ook bij de Kuitert die me vertelde dat hij in de jaren 2012-2014 - hij was toen tussen de 88 en 90 jaar - op zijn dagelijkse gang naar zijn vrouw in het verpleeghuis - altijd op de fiets psalmen neuriede. Het is de Kuitert die tot tranen toe onder de indruk kon zijn van een gedicht van Gerrit Achterberg of een prelude van Bach. Hij die door velen als een rationalist werd gezien, leefde in feite van muziek en poëzie, van emoties bij uitstek dus.
Hoe dat met zijn inderdaad nogal rationalistisch getoonzette theologie te rijmen? Het boek Zeker weten bleek later slechts een kortstondige, bevindelijke uitschieter te zijn geweest. Wellicht was hij er zelf van geschrokken. Op dat emotionele vlak heeft hij zich sindsdien nooit meer over zijn eigen geloof uitgelaten.
Hij die door velen als een rationalist werd gezien, leefde in feite van muziek en poëzie, van emoties bij uitstek dus
Ik heb het boek Zeker weten indertijd heel instemmend gerecenseerd. Dat was hem niet ontgaan, maar verder spraken we daar nooit meer over.
Theodicee-vraag
In het najaar van 2019 verscheen een boek van mijn hand met de titel Grote woorden en als ondertitel met dank aan denkers en dichters. Het is een soort kleine dogmatiek. In dat boek ga ik ook in op mijn positie ten opzichte van Kuitert. Hij heeft het niet meer kunnen lezen, maar heeft nog wel het kritische artikel dat ik in 2015 over zijn theologie publiceerde van mondeling en schriftelijk commentaar kunnen voorzien.
Ik sluit me in dat boek aan bij een ‘van onderen’ te ontwikkelen transcendentiebegrip dat ik nader invul met begrippen die een bevindelijke of - zo u wilt - mystieke ondertoon hebben zoals God als dragende grond, als bron van licht en van levenskracht, als alomvattende liefde, enzovoort. Met die begrippen had Kuitert niet zoveel. ‘Daartoe kun je toch niet bidden?’ zei hij dan. Als ik dan in zijn (vroegere) lijn zei, dat je die dragende grond toch ook ‘persoonachtig’ kon voorstellen, leek hem dat toch niet (meer) aan te spreken.
De Kuitert die aan het eind van zijn leven steeds indringender de theodicee-vraag stelde, realiseerde zich waarschijnlijk amper dat met die vraag altijd een heel autoritair godsbeeld verbonden is. Een God die kan ingrijpen waar en wanneer hij ook maar wil. Die naar believen kan handelen.
Een ander godsbeeld, bijvoorbeeld van een God die meer met bemoediging en inspiratie te maken heeft en die meer bij zijn open transcendentiebegrip zou passen, heeft hij nooit ontwikkeld. Het feit dat godsvoorstellingen in de loop der tijden konden veranderen, vond hij een bewijs voor zijn stelling dat de godsidee ‘van verbeelding’ is, een menselijke, al te menselijke voorstelling. Anders konden ze toch niet steeds veranderen?, vroeg hij dan.
Eem ander godsbeeld, bijvoorbeeld van een God die meer met bemoediging en inspiratie te maken heeft en die meer bij zijn open transcedentiebegrip zou passen, heeft hij nooit ontwikkeld
In feite was zijn godsbeeld die van een strenge God. Het was nog altijd - zo vermoed ik - het godsbeeld van zijn streng gereformeerde vader.
Van die God wilde hij zich bevrijden, want hij zag hoe in naam van die God mensen klein werden gehouden, er macht over hen werd uitgeoefend, enzovoort. Vaak zei hij tegen mij: "Martien, bedenk wel, God betekent altijd macht". En daarmee bedoelde hij knellende, kleinhoudende macht.
Martien E. Brinkman is emeritus hoogleraar oecumenische/interculturele theologie Vrije Universiteit
Dit is een bewerking van de lezing die hij in februari hield bij Fries Leerhuis de Olterterperkring