De kracht van de liefde
In haar vorige column citeerde mijn echtgenote Ingrid de Groen de Franse filosoof Jean Paul Sartre, haar favoriete Franse schrijver op de middelbare school.
Deze existentialist stelde dat wij niet in de afzondering onszelf zullen ontdekken, ‘maar onderweg, in de stad, in de menigte, als ding onder de dingen, als mens onder de mensen.’ En Ingrid schreef: ‘Als je wilt begrijpen wie je bent, dien je jezelf te ervaren in de relatie tot de ander.’
Niets is minder waar. Maar Sartre sloot zijn wereldberoemde Huis Clos af met de woorden: ‘L’enfer, c’ est l’autre’. De hel, dat is de ander’. Waarmee hij het aloude adagium dat de ene mens voor de andere een wolf is (homo homini lupus) in een nieuwe woorden stak.
De meer neutrale uitspraak van Sartre over dat wij mensen ons leven, bewegen en zijn, gestalte geven in relatie met anderen - en niet zozeer omdat wij denken - en zijn uitspraak over de negatieve, verwoestende, lichaam en geest dodende invloed van anderen op ons zijn natuurlijk waar.
De wereld, zo zei Augustinus al, is een krachtenveld waarin wij ons in onze omgang met elkaar bepaald weten door de immense kracht van de hoogmoed en eigenwaan van anderen. Daardoor kunnen wij niet groeien, ook niet in onze eigenwaarde. De hoogmoedigen zelf raken echter uiteindelijk ook in een deerniswekkend isolement verzeild. Vaak zijn wij zélf de hoogmoedigen en boosaardigen die anderen het licht in hun ogen en leven niet gunnen.
Als jonge priester en als oude bisschop pleitte Augustinus ervoor de kracht van de liefde die wij ontvangen door te geven aan anderen
Maar diezelfde Augustinus stelde ook vast dat de liefde (caritas) een kracht is die, als deze de relatie tussen mensen vorm mag geven, zuiverend is, verlichtend wat betreft inzicht en existentie. Als jonge priester en als oude bisschop pleitte hij ervoor de kracht van de liefde die wij ontvangen - en die wij als we die eenmaal hebben ontvangen gestalte geven in onze zelfwaardering - door te geven aan anderen, zodat in elk geval niet wij de hel voor de anderen zijn.
Juist omdat Augustinus’ opvatting van de caritas zich kenmerkt door een hoge mate van onvoorwaardelijkheid en onbaatzuchtigheid - en zo tegelijk een immens verlichtende en zuiverende kracht is - zag hij in de liefhebbende mens de meest volmaakte mens, voor zover wij op aarde als mensen volmaakt kunnen zijn.
Maar hoe kan de liefde beklijven op de bodem van de onbaatzuchtigheid, de nederigheid, de humilitas? In een preek merkt hij, zeldzaam hoopvol, op een gegeven moment ergens op dat die nederigheid de mens al ingeschapen is.
In de ouders die minder voor zichzelf kunnen leven omdat zij voor hun kinderen leven en zorgen, krijgt deze nederigheid gestalte. Bovendien groeien zij in liefde: bij uitstek het middel om niet de hel maar de hemel voor anderen te worden.
Paul van Geest is hoogleraar Kerkgeschiedenis en Geschiedenis van de Theologie aan Tilburg University en hoogleraar Theologie en Economisch denken aan de Faculteit der Wijsbegeerte van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Elke maand schrijven hij en zijn echtgenote Ingrid de Groen beurtelings een column